Ga naar hoofdinhoud

uitvoeringsbeleid

• De werkelijk gemaakte bruto rendementen op een spaarrekening en een beleggingsrekening worden in box 3 belast tegen een uniform belastingtarief van 24%. Het genoemde box 3 tarief blijft steeds voor 3 jaar van toepassing. Na elke drie jaars termijn kan het beleid het tarief wijzigen en opnieuw voor een zelfde periode gaan vastleggen. Zodat de burger daarmee ook in zijn of haar beleid daarvan kan uitgaan.

Een eventueel door een bank ingehouden dividendbelasting wordt als voorheffing bij de box 3 belasting verrekend.

• De bezittingen (banktegoeden, beleggingsrekeningen, waarde (minus drempel) op WOZ basis van de eigen woning en de WOZ waarde van de tweede woning (vakantiewoning)) worden bij de ‘waardebelasting’ als volgt belast:

• 1) banktegoeden 0,05%; 2) beleggingsrekening (effecten) 0,15%; 3) onroerend goed (waaronder de eigen woning met een franchise, en een tweede (vakantie) woning) 0,10%. Bij één verhuurd onroerend goed (box 1) wordt in box 3 de 0,10% waardebelasting belast. De exploitatie wordt in box 1 verantwoord en belast bij ‘inkomsten uit overig werk’.

De peildatum voor de waardebelasting is voor alle categorieën 01 januari van elk kalenderjaar.

• Er wordt geen vrijstelling van vermogen (heffingsvrij vermogen) toegepast. Dit is ook van toepassing voor de zogenoemde groene beleggingen.

Het oorspronkelijke vrijstellingsbedrag bij de invoering van de box 3 belasting werd op een laag bedrag vastgesteld. Nadat het forfaitair tarief niet meer de werkelijke rendementen benaderde zijn door de verantwoordelijke bewindspersonen de vrijstellingen in die jaren steeds verder opgehoogd.

In de huidige situatie van de belastbaarheid van de werkelijke behaalde rendementen in box 3 heeft de instandhouding van een heffingsvrij vermogen het doel en een mogelijkheid voor een compensatie verloren.

Bij handhaving van een heffingsvrij vermogen dat belastingvrij blijft, wordt de box 3 heffing onevenwichtig en daardoor strijdig met de uitgangspunten.

• Een totale belastingaanslag van box 3 beneden de € 50 wordt niet opgelegd. Voorbeeld: bank- en spaartegoed van € 10.000; rente opbrengst € 150; box 3 heffing 24% = € 36 plus de waardebelasting (0,05%) van € 5; totaalbedrag = € 41. Valt onder de € 50 grens waardoor er voor betrokkene geen belasting box 3 verschuldigd is.