Ga naar hoofdinhoud

uitgangspunten voor box 3 beleid

• Als basis voor de belastingheffing wordt het werkelijk behaalde en uitgekeerde rendement genomen over 1) de spaargelden; 2) de behaalde bruto dividend opbrengsten en soortgelijke baten van de aandelenbeleggingen en 3) ontvangen rente op obligatieleningen. Daarnaast worden deze bezittingen en onroerende goederen (gedeeltelijk het eigen huis en een 2e woning) voor de waarde belast.

• Als er sprake is van een effectenbeheer met een zakelijk karakter (actieve beleggingsportefeuille) waarin frequent wordt gekocht en verkocht (gehandeld) en de portefeuille daarop wordt getoetst valt dit onder een ondernemersactiviteit. In dat geval wordt het aangemerkt als een onderneming en wordt de fiscale belastbaarheid in box 1 vastgesteld.

Voor de ondernemersactiviteiten zijn de bepalingen van het zogenaamd goed koopmansgebruik van toepassing.

Naast de vermogensrendementen worden ook de vermogenswinsten en -verliezen die gemaakt worden in het ondernemingsresultaat opgenomen.

Een negatief behaald resultaat kan in het lopende belastingjaar tot maximaal het overig inkomen van dat jaar worden verrekend. Een eventueel niet verrekend deel van het verlies kan in een direct daaraan voorgaand jaar en een eventueel restant in een direct daaropvolgend jaar verrekend worden. Als na deze verrekeningen er nog een verliessaldo overblijft is dat saldo niet meer verrekenbaar. De ondernemer draagt uiteindelijk het risico zelf.

De MKB winstvrijstelling (12%) verlaagt het winstsaldo. Bij verlies wordt het verliessaldo door de MKB winstvrijstelling niet vergroot.

Rendementen op spaartegoeden blijven in box 3 belastbaar.

• Een resultaat en behaald rendement op cryptovaluta wordt eveneens in box 1 (als ondernemer) of als er weinig wordt gehandeld als ‘inkomsten uit overig werk’ belast. Zakelijk gemaakte kosten zijn daarop aftrekbaar. Bij een verliesverrekening blijft ook hier als in het lopend jaar nog een verliessaldo overblijft 1 jaar terug of 1jaar vooruit nog een verrekening mogelijk.

• Kunstvoorwerpen, waaronder sieraden, kostbare horloges welke in bezit zijn (meer dan 2 stuks) en een waarde vertegenwoordigen van meer dan € 1.000 per stuk en waarmee wel wordt gehandeld (gekocht en verkocht) wordt het resultaat in box 1 belastbaar als ‘inkomsten uit overige werk’ .

Is er sprake van een frequent handelen en met meerdere aantallen dan is dit een ondernemersactiviteit en als zodanig in box 1 belastbaar. Hieronder vallen ook activiteiten bij verzamelobjecten waaronder antieke voorwerpen en overige roerende zaken, waarbij één klassieke auto privé bezit is en niet belastbaar. Bij bezit van meerdere auto’s in dit segment zijn de genoemde regels (afhankelijk van de aantallen en mutaties) als ‘inkomsten uit overig werk’ of als inkomsten uit onderneming van toepassing in box 1, afhankelijk van de omvang hiervan.

• De eigen woning is van box 1 naar box 3 gegaan. (zie hiervoor het voorstel van box 1 (vlaktaks).

Omdat een eigen woning voor privé gebruik wordt gekocht en aangehouden, wordt de waardebelasting pas van invloed als de WOZ waarde boven de € 500.000 uitkomt. En dan alleen de meerwaarde. Een eventuele lening of hypotheek is tot maximaal € 500.000 verrekenbaar, en verlaagt daarmee de vrijgestelde waarde van € 500.000. De waardebelasting bedraagt 0,10%.

• Een tweede woning (bijvoorbeeld een vakantiewoning) wordt voor de WOZ waarde voor de waardebelasting (0,10%) belast. Als deze woning uitsluitend voor eigen gebruik is (waaronder ook gebruik door eigen kinderen of gezinsleden) is er geen sprake van een rendementsheffing. (Een camper of caravan volledig bestemd voor recreatie valt ook niet in de box 3 belastingheffing).

• Wordt een tweede woning gedurende korte periode(n) verhuurd dan zijn de opbrengsten min de direct gemaakte kosten belast in box 1 onder ‘inkomsten uit overig werk’. In dat geval wordt wel in box 3 de waardebelasting van 0,10% geheven over de WOZ waarde.

Wordt de tweede woning nagenoeg het gehele jaar verhuurd of is voor derden beschikbaar dan is dit een ondernemersactiviteit in box 1 en als zodanig belast. Er is dan ook sprake van meer inspanningen om de verhuur mogelijk te maken en derhalve ook meer uren nodig voor onderhoud, schoonmaak en financiële afhandelingen. In box 3 vindt er dan geen waardebelasting (0,10%) plaats.

• Als een woning of bedrijfspand voor beleggingsdoeleinden is gekocht en het gehele jaar wordt verhuurd vallen de baten en de lasten onder de ondernemersactiviteiten box 1.

• Wanneer een woning of pand is aangekocht voor een pensioenvoorziening en als zodanig wordt aangehouden tot de pensioendatum dan kan aan de belastingdienst daarvoor vrijstelling voor de waardeontwikkeling en jaarinkomsten worden aangevraagd. Daarbij moet aangetoond worden dat de netto jaaropbrengsten op een geblokkeerde rekening bij een bankinstelling of bij een verzekeringsmaatschappij worden ondergebracht voor de eigen op te bouwen pensioenvoorziening. Na de pensioendatum (als de AOW uitkering wordt genoten) stopt deze vrijstelling. Hier vindt jaarlijks een controle check plaats in de aangifte. Na invoerring van de regels door de nieuwe pensioenwet kan dat ook op andere manieren een invulling krijgen.

• Bij het noemen van box 1 als ondernemer (eenmanszaak) kan dat uiteraard ook een rechtspersoon in de vorm van de besloten vennootschap (BV) zijn. De vennootschapsbelasting is dan van toepassing.

• Familiefondsen en andere daarmee vergelijkbare fondsen worden via een Stichtingsmodel opgericht en bestuurd. De exploitatie en balanspositie wordt via de vennootschapsbelasting behandeld en belast.

• Onder het regime van een stichting of vereniging (of een coöperatie) kan een organisatie actief zijn als een goed doel, museum of een ander Anbi (algemeen nut beogende instelling). In het beleid kunnen meerjarige beleggingen (effecten, uitgeleende gelden of rentedragende spaarrekeningen) worden aangehouden. Deze organisaties zijn allen in principe belastingplichtig binnen de vennootschapsbelasting (Vbp).

• De baten voortvloeiende uit liquiditeitsbeheer komen weliswaar in de exploitatie van de organisatie terecht, maar hebben dezelfde uitgangspunten die genoemd worden in de box 3 van de inkomstenbelasting. Het staat los van de doelstelling van deze organisaties geen winststreven te hebben. Dat betekent dat de Vpb in principe niet van toepassing is maar dat inkomsten die uit beleggingen en banktegoeden worden gegenereerd worden belastbaar zijn.

• De belastbaarheid kan gelet op de doelstelling van een organisatie op 50% van de box 3 (IB) worden gelegd. Betekent 12% rendementsbelasting en ook 50% van de waardebelastingen (0,025% banktegoeden 0,075% voor beleggingen). Bij een belegging in onroerend goed zijn de gelijke gedragslijnen van toepassing. Voor gelijkheid van behandeling in de inkomstenbelasting en de vennootschapsbelasting is het juist dit nader te beoordelen en een belastingbeleid op af te stemmen.