Ga naar hoofdinhoud

samenvattend

(schematisch weergegeven)

box 3box 1 (inkomen uit overig werk)box 1 (inkomsten uit onderneming)
box 3 wordt aangewend voor 1. rendementsheffing; 2. waardebelasting.Inkomen uit overige werk wordt in box 1 tezamen met de inkomsten uit werk (en eventueel onderneming)met de box 1 tarieven belast.Winst uit een onderneming is ook van toepassing van zaken die thans nog in box 3 werden belast. Door een goede toelichting, is het een box 3 of een box 1 kwestie in de aangifte, wordt het voor het voor iedere betrokkene duidelijk.
Rendementsheffing tarief 24% over werkelijk genoten rente en/of dividend.Is ook bij kamerverhuur van de eigen woning van toepassing zijn. (zie hierna)In overig werk worden deinkomsten uit één verhuurd onroerend goed opgevoerd, na aftrek van direct daarvoor gemaakte kosten. Dit is van toepassing als de verhuur gaat om eengedeelte van het kalenderjaar.Buiten de normale situaties om is er voor de volgende zaken sprake van een box 1 ‘winst uit onderneming’.1. Het beheer en exploitatie van een effectenportefeuille, waarin een zakelijk belang wordt nagestreefd, en veel wordt gehandeld in de aandelenmarkt. Met het doel een zo hoog mogelijk rendement en vermogenswinst te behalen.
Bij verhuur van een of enkele kamers van de eigen woning worden de huurbaten min de directe kosten als rendement opgevoerd in box 3. De belasting hierover bedraagt ook 24%. De kamerverhuur vrijstelling komt daarmee te vervallen. (Zo ook de 70% regeling bij tijdelijke verhuur.) Door de box 3 heffing behoudt de verhuurder netto 76% van de opbrengst. De waardebelasting komt niet aan de orde.Alleen als er sprake is van een kleinschalige activiteit kan dat onder ‘inkomen uit overig werk’ in box 1 worden toegepast.De kostenaftrek is bij deze rubriek beperkter dan de rubriek winst uit onderneming.2. Verzameling van kunstvoorwerpen, antiek, juwelen, dure horloges, edele metalen en dergelijke zoals antieke (klassieke) auto’s en/of andere vervoermiddelen of kostbare zaken. Met het doel actief te handelen in de betreffende marktsegmenten en daarbij vermogenswinsten te behalen.
Waardebelasting over: 1. banktegoeden, 2. effecten, 3. onroerend goed (eigen woning en tweede (vakantie)woning (al dan niet voor een deel verhuurd); en bij één verhuurd eigendomspand. Daarnaast zijn er vermogenselementen die niet box 3 worden genoemd.Deze hebben geen rendement, maar vertegenwoordigen wel een waarde. Die te zijner in de waardebelasting kunnen worden meegenomen.3. Vastgoed (onroerend goed niet zijnde de eigen woning of een tweede (vakantiewoning). Er kan twijfel ontstaan of er sprake van box 3 of box 1 inzake de belastingheffing.In de context van deze notitie is het duidelijk dat elke exploitatie van vastgoed valt in box 1. In een kleine omvang bijvoorbeeld van verhuur van één woning of pand valt het onder ‘inkomsten uit overige werk’. In alle andere situaties valt het binnen de kader van de ondernemersactiviteiten. Onder het begrip ‘winst uit onderneming’ in box 1.
Waardebelasting tarief: 1. banktegoeden: 0,05%; 2. effecten: 0,10%; 3. onroerend goed: 0,15%.In de onder 1, 2 en 3 geschetste feitelijke box 1 situaties zal door betrokkene een boekhouding moeten worden gevoerd. En een inschrijving in het register kamer van de koophandel.
Onroerend goed WOZ waarde op 1 januari. Eigen woning kent een drempel van € 500.000.Hypotheek of lening wordt met het drempelbedrag verrekend tot maximaal € 500.000.Betrokken adviseurs en financiële instellingen moeten daarvan hun relaties en anderen daarvan op de hoogte brengen en eventueel bijstaan in de administratieve uitvoering.
Tweede (vakantie) woning wordt voor de volledige WOZ waarde belast met de waardebelasting. Ingeval alleen eigen gebruik en als deze ook aan derden wordt verhuurd.
De voorheffing van de dividendbelasting wordt met de box 3 belasting verrekend.

De relevante toelichtingen zijn in de hierboven vermelde teksten aangegeven.

Box 3 kan na deze toepassingen in de toekomst op een verantwoorde manier goed functioneren.

Uit de CBS cijfers van 2021 is op te maken dat er ongeveer 3 miljoen huishoudens zijn die een vermogen hebben beneden de € 10.000. In de volgende groep tussen € 10.000 en € 30.000 zijn er 2 miljoen huishoudens. En boven de € 30.000 zijn er 3 miljoen huishoudens, waarvan 1 miljoen huishoudens een vermogen hebben tussen de € 30.000 en € 50.000. In deze vermogensklassen is niet het eigen woningbezit opgenomen.

Van de 8 miljoen huishoudens hebben er 6 miljoen een vermogen beneden € 50.000. De vrijstellingen (heffingsvrijvermogen) bereikt effectief voornamelijk de groep van 2 miljoen huishoudens met een vermogen boven de € 50.000.